02 december 2024

Geen nadeel na beroep op gelijkheidsbeginsel

Gabriëlle Verberne
thema-arbeidsrecht

Dat de werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen is in de wet vastgelegd. Ook staat in de wet dat de werknemer, die zich beroept op het gelijkheidsbeginsel, niet benadeeld mag worden.

Is het aankaarten door de werkneemster van een mogelijk verboden onderscheid naar geslacht en de daaruit ontstane verstoorde arbeidsrelatie voor de werkgever de reden geweest voor het intrekken van het aanbod tot verlenging van de arbeidsovereenkomst? Het hof Amsterdam beantwoordt deze vraag bevestigend en oordeelt dat dit in strijd is met het benadelingsverbod zoals opgenomen in artikel 7:646 lid 14 BW (ECLI:NL:GHAMS:2024:2943).

De feiten
De werkneemster heeft een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, de werkgever doet de werknemer een aanbod tot verlenging van de arbeidsovereenkomst. De werkneemster gaat met HR in gesprek over haar salaris in vergelijking tot haar collega’s in dezelfde functie. HR verwijst de werkneemster naar haar leidinggevende, met hem bespreekt zij de hoogte van haar salaris in verhouding tot haar mannelijke collega. Onderscheid op basis van geslacht, aldus de werkneemster. Het salaris past bij de werkzaamheden en werkervaring van de werkneemster, aldus haar leidinggevende. Het plaatsgevonden gesprek was geen ‘fijn gesprek’.
Gevolg: na dit gesprek laat de werkgever de werkneemster weten niet langer bereid te zijn de arbeidsovereenkomst te verlengen.

Geen gelijke gevallen
De werkneemster verzoekt de kantonrechter de werkgever te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding en een schadevergoeding wegens ongelijke behandeling van de werkgever in salaris op grond van geslacht. De kantonrechter wijst beide vorderingen af. Er is geen sprake van verboden onderscheid want de werkneemster en haar mannelijke collega zijn geen gelijke gevallen. Dat de werkneemster een verboden onderscheid naar geslacht aankaartte is niet de reden voor het intrekken van het aanbod de arbeidsovereenkomst te verlengen, aldus de kantonrechter. De kantonrechter vindt het terugkomen op het aanbod de arbeidsovereenkomst te verlengen daarom niet ernstig verwijtbaar.

Een beroep doen op het gelijkheidsbeginsel mag niet leiden tot benadeling
De werkneemster laat het er niet bij zitten en legt de zaak voor aan het hof. De werkgever geeft aan het aanbod te hebben ingetrokken omdat de werkneemster niet gelukkig was, de relatie verhardde, er geen grond was voor een vruchtbare samenwerking en de acceptatie van het aanbod te lang duurde. Het hof overweegt dat als de werkneemster geen beroep had gedaan op mogelijk verboden onderscheid naar geslacht, de arbeidsrelatie niet was verstoord en het aanbod niet was ingetrokken. De handelwijze van de werkgever is in strijd met het benadelingsverbod van artikel 7:646 lid 14 BW.

Een beroep doen op gelijke behandeling mag niet leiden tot een benadelingshandeling. Het intrekken van het aanbod de arbeidsovereenkomst te verlengen is te beschouwen als een benadelingshandeling. Ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, aldus het hof.
De werkgever kan ernstig worden verweten dat het aankaarten door de werkneemster van een mogelijk verboden onderscheid naar geslacht en de daaruit ontstane verstoorde arbeidsrelatie voor de werkgever de enige reden is geweest voor het intrekken van het aanbod tot verlenging. Het hof kent de werkneemster een billijke vergoeding toe gelijk aan een jaarsalaris.

Conclusie
Het hof oordeelt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel de grondoorzaak is van de verstoorde arbeidsrelatie. Met als gevolg dat niet de verstoorde arbeidsrelatie op zich, maar de grondoorzaak van de verstoorde arbeidsverhouding de reden is het aanbod in te trekken. De werkneemster wordt door de wet beschermd tegen een dergelijke benadelingshandeling.