24 oktober 2024

Vrijheid van meningsuiting niet onbeperkt

Irma Visser
thema-arbeidsrecht

Paarse vrijdag op het Christelijk lyceum leidt tot einde arbeidsovereenkomst. Is dat gerechtvaardigd?

Het ontslag van de docent-assistent op de school is een inmenging van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst en de vrijheid van meningsuiting, maar is in dit geval volgens het Hof Den Haag gerechtvaardigd. Daar waar de vrijheid van meningsuiting in een andere context toelaatbaar kan zijn, is dat in de context van de arbeidsverhouding niet steeds het geval. Binnen de arbeidsverhouding is er sprake van een wederzijds vertrouwen waarin van een werknemer een zekere mate van loyaliteit mag worden verwacht.

Wat speelde er?
De werknemer is werkzaam op een middelbare school als docent-assistent. Op Paarse Vrijdag, een jaarlijkse actiedag op de tweede vrijdag van december tonen leerlingen solidariteit met LHBTQIA+-ers, door o.a. het uitdelen van paarse armbandjes. De werknemer heeft zowel mondeling als fysiek duidelijk gemaakt dat de activiteiten van Paarse Vrijdag en homoseksualiteit niet te verenigen zijn met zijn geloof, onder andere door te verwijzen naar Bijbelteksten en het maken van een spuugbeweging naar de regenboogvlag.

De school heeft de docent-assistent naar huis gestuurd en na het daaropvolgende gesprek geschorst. Na de schorsing hebben er nog meerdere gesprekken plaatsgevonden. De school vraagt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer gaat in hoger beroep omdat het ontslag volgens hem in strijd is met zijn recht op vrijheid van godsdienst en meningsuiting. Het hof oordeelt dat gelet op de arbeidsverhouding en relevante beoordelingsfactoren (Herbai-criteria) de belangenafweging in het nadeel van werknemer uitvalt, waardoor inmenging in de grondrechten van werknemer gerechtvaardigd is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter.

Herbai-criteria
Daar waar de vrijheid van meningsuiting in een andere context toelaatbaar kan zijn, dat in de context van de arbeidsverhouding niet steeds het geval is. In een arbeidsverhouding is er namelijk sprake van een wederzijds vertrouwen (“mutual trust”) waarin van de werknemer een zeker mate van loyaliteit mag worden verwacht. Als er sprake is van een inmenging op de vrijheid van meningsuiting moet de rechter bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van die inmenging de volgende factoren meewegen;

  • De aard en het belang van de meningsuiting;
  • De motieven van de werknemer voor de uiting;
  • De schade die de werkgever door de uiting heeft geleden;
  • De zwaarte van de door de werkgever opgelegde sanctie.

Herbai-criteria toegepast op dit geval
Het Hof is van oordeel dat er causaal verband is tussen de uitlatingen en gedragingen van de verzoeker en het ontbindingsverzoek van de school. Het ontbindingsverzoek is daarom aan te merken als opgelegde sanctie die een inmenging vormt op de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst van de werknemer.

De werknemer is werkzaam op een school voor christelijk onderwijs en heeft in zekere mate ruimte om op de werkplek zijn mening en ook individuele (christelijke) geloofsovertuiging te uiten. In dit geval heeft de werknemer een sterke geloofsbeleving en kent hij grote betekenis toe aan de letterlijke bewoordingen van de Bijbel die hij als Gods Woord beschouwt. De werknemer vindt dat hij het recht heeft zich te verdedigen zoals hij gedaan heeft.

Het Hof oordeelt dat het persoonlijk belang van de werknemer onvoldoende gewicht in de schaal legt in het licht van de andere, zwaardere wegende belangen die hier een rol spelen.

Van de werknemer mag als docent-assistent passende loyaliteit worden verwacht tegenover school, daarbij rekening houdend met de onderwijsvisie van de school en met de wettelijke verplichting voortvloeiend uit de Wet voortgezet onderwijs 2020 (WVO) die op de school rust. Namelijk een omgeving creëren waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten, ongeacht de verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid.

De werknemer wordt in de functie van docent-assistent als symbool van gezag gezien. In dat verband wegen de uitlatingen tegenover minderjarige leerlingen die aan de zorg van school en ook zijn zorg zijn toevertrouwd zwaar. Als werknemer behoor je bij te dragen aan een veilig schoolklimaat. Dat betekent een respectvolle bejegening. Het gedrag van de werknemer op Paarse Vrijdag past daar niet bij. Het herhaaldelijk aanstoot nemen van het aanbieden van een paars armbandje, het fel discussiëren met leerlingen over zijn bezwaren ten aanzien van homoseksualiteit en de gebruikte bewoordingen dat dit een gruwel is in de ogen van God en dat zij die deze gruwelen begaan naar de hel gaan en hen ‘ziek’ te noemen. Ook het maken van een spuugbeweging naar de regenboogvlag ten overstaan van leerlingen getuigt van een gebrek aan respect voor en acceptatie van andersdenkenden en leerlingen die tot de LHBTQIA+ groep behoren. Het gedrag is niet respectvol en niet proportioneel.

Op de school rust de plicht om ook aan de werknemer in kwestie een veilig werkklimaat te bieden. In dat verband mag van de schoolleiding worden verwacht, zeker op een school die christelijk onderwijs verzorgt en waar ook docenten met een christelijke geloofsovertuiging werkzaam zijn, dat zij hulp en ondersteuning biedt als hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden problemen ervaart in verband met zijn persoonlijke geloofsovertuiging. Het hof is van oordeel de school zich ook ten opzichte van werknemer voldoende heeft ingespannen voor een veilig werkklimaat.

Tussen partijen is niet in geschil de werknemer nooit aan school heeft laten weten dat hij een bezwaar had tegen de viering van Paarse Vrijdag. De school is in verschillende gesprekken de dialoog met aangegaan en heeft tenslotte benadrukt dat het de werknemer vrijstaat bezwaren te hebben tegen Paarse Vrijdag maar dat dit onverlet laat dat hij zich hierover op respectvolle wijze tegenover leerlingen en medewerkers dient te uiten.

Het hof acht op basis van de vaststaande handelingen, uitingen en gebeurtenissen op Paarse Vrijdag 2022 begrijpelijk dat de school de werknemer naar huis heeft gestuurd en na het weekend het gesprek is aangegaan. Uit de verslagen van de verschillende gesprekken die nadien met de werknemer hebben plaatsgevonden blijkt dat de school tevergeefs geprobeerd heeft met de werknemer te bespreken dat de wijze waarop hij zijn geloofsovertuiging heeft geuit niet in overeenstemming is met de pedagogische verantwoorde en respectvolle wijze waarop hij als docent-assistent met leerlingen moet omgaan en evenmin in overeenstemming is met de taak van de school die een veilig klimaat moet scheppen waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten, ongeacht de verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele geaardheid. De werknemer is blijven volharden in zijn standpunt dat zijn uitlatingen gerechtvaardigd zijn omdat deze gebaseerd zijn op de Bijbel als Gods Woord. Hierdoor maakt hij zijn eigen geloofsopvatting als enige waarheid terwijl hij vindt dat ook binnen de school daaraan op de door hem voorgestane wijze invulling en uitvoering moet worden gegeven. Hij heeft zich onvoldoende bereid getoond om op zijn gedrag te reflecteren, zich onvoldoende rekenschap gegeven dat zijn gedrag voor leerlingen, in het bijzonder voor hen die zich inzetten voor acceptatie van de LHBTQIA+-groep en voor hen die tot die groep behoren, kwetsend moet worden geacht.

De werknemer heeft volgens het Hof onvoldoende willen inzien dat het de school gaat om de wijze waarop hij zijn geloofsuitingen heeft gedaan en de onrust die dit heeft veroorzaakt en die dat zij voor de toekomst wil voorkomen. Het hof acht begrijpelijk dat na haar vergeefse pogingen dit duidelijk te maken en bij de volharding van de werknemer in zijn standpunt, het vertrouwen verloor dat het aangaan van mediation tot een oplossing zou leiden en er geen vertrouwen meer in had dat de werknemer in de toekomst in een soortgelijk geval zou afzien van het uiten van zijn geloofsovertuiging op een wijze die schadelijk is voor het door school te waarborgen veilige schoolklimaat.

De sanctie van ontslag is een inmenging van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst en de vrijheid van meningsuiting, maar in dit geval gerechtvaardigd.

Het Hof oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt en bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter.